Tentoonstelling Gemeentemuseum Den Haag: Art Nouveau in Nederland, van 21 april – 28 oktober 2018

Een nieuwe kunst voor een nieuwe en betere samenleving. Dat is waar veel kunstenaars en ontwerpers rond 1900 naar op zoek zijn. Na een eeuw van stijlen die het verleden citeren, ontstaat een nieuwe vormentaal van asymmetrie, gebogen lijnen en organische decoratiemotieven. Nederland neemt in deze artistieke zoektocht een geheel eigen plek in. Art nouveau sprankelt in ons land van vernieuwingsdrift en idealisme, maar er wordt evengoed gezocht naar het authentieke. Met een interdisciplinaire presentatie zet het Gemeentemuseum de toegepaste kunsten uit het fin de siècle in een brede context. Zo maakt de tentoonstelling de dynamiek van die tijd (1884-1914) inzichtelijk, voelbaar én herkenbaar in onze tijd waarin authenticiteit en vakmanschap opnieuw hoog in het vaandel staan.

De vernieuwingsdrift in de kunstwereld rond 1900 valt samen met grote veranderingen in de samenleving. Voor het eerst groeit de bevolking in de steden sneller dan op het platteland. Nieuwe communicatiemiddelen bevorderen de internationaliserende wereld. De eerste voorzichtige stappen naar kiesrechtuitbreidingen zorgen voor de opkomst van emancipatiebewegingen. En dankzij de industrialisering en een groeiende welvaart worden luxe en vermaak bereikbaar voor bredere lagen van de bevolking. In de kunstwereld, met name bij ontwerpers en sierkunstenaars, leiden de veranderingen tot tegenreacties, zoals een (her)waardering van de natuur, het platteland en het ambachtelijke.

Net als in omringende landen wordt in Nederland de nieuwe industriële samenleving verantwoordelijk gehouden voor ‘het verval der kunsten’. “We zijn kinderen van de eeuw der stoommachine, der telegraaf en der elektriciteit. We hebben ons afgewend van het schoone en daarom begrijpen we het niet meer”, betoogde sierkunstenaar Johannes Ros melancholisch.

Er zijn wel grote verschillen met buurlanden als België en Duitsland. Een nieuwe expressieve vormentaal moet daar vooral appelleren aan het vonkende levensgevoel van een wereld die in stroomversnelling raakt, terwijl de art nouveau in Nederland juist streeft naar het ‘ware’, het ‘echte’, het oorspronkelijke. De herwaardering van het ambacht, de hervorming van het tekenonderwijs, de grote waardering voor het volmaakte en ongerepte van de natuur, en de fascinatie voor exotische, ‘onbedorven’ culturen; de drang naar vernieuwing en het idealisme gaan hand-in-hand met het zoeken naar authenticiteit.

Schoonheid als levensnoodzaak

Veel ontwerpers, sierkunstenaars en kunstcritici wijzen de flamboyante vormentaal van omringende landen af. Een ‘nieuwe kunst’, zo menen zij, moet aansluiten bij de nationale volksaard en de zwierige, losbandige zweepslaglijn zou niet passen niet bij de vermeend nuchtere Hollandse inborst. In felle bewoordingen, zoals de ‘kant-nog-wal-rakende wulpschheid’ van de Belgen of de ‘opdirkingskunst’ van de Duitsers, wordt de sierkunst van omringende landen weggezet als iets waar de Nederlandse kunstenaars verre van dienden te blijven. Toch blijken veel ontwerpers en kunstenaars niet ongevoelig voor de internationale vormgeving. Wie goed kijkt, ziet dat de sierlijke zweepslaglijnen rond de eeuwwisseling ook in Nederland zijn sporen hebben nagelaten, met name in Den Haag. Niet alleen in de architectuur, ook in de toegepaste kunsten.

Hoe fel sierkunstenaars en kunstcritici in theoretisch opzicht soms ook naar elkaar uithalen, in de praktijk bestonden velerlei smaakrichtingen naast elkaar en werden elementen uit verschillende stromingen gecombineerd. Dit heeft de art nouveau in Nederland een zeer pluriform uiterlijk gegeven. Wat al deze kunstenaars bond was de overtuiging dat goede vormgeving een belangrijke voorwaarde was voor een betere maatschappij: schoonheid was voor hen een ‘levensnoodzaak’.

Interdisciplinaire opzet

Na de succesvolle tentoonstelling Art Deco – Paris, waarin het werk van de Franse couturier Paul Poiret in een brede context werd geplaatst, staat nu de periode voorafgaand aan de art deco centraal. Art Nouveau in Nederland legt de focus op de periode tussen 1884 – 1914 en zoomt in op de ontwikkelingen in ons land. De grote selectie van meer dan 350 werken, waaronder affiches en boekbanden van Jan Toorop, kamerschermen van Jac. van den Bosch, kalenderbladen van Anna Sipkema, verfijnde natuurstudies van Theo Nieuwenhuis, metaalwerk van Jan Eisenloeffel, meubels van Johan Thorn Prikker en complete interieurs van Karel de Bazel en Hendrik Petrus Berlage, biedt een rijk beeld van deze tijd. De insteek van de tentoonstelling is interdisciplinair en duidt de stroming in overkoepelende thema’s als ‘Terug naar de natuur’ en ‘Verlangen naar het Oosten’.

Naast het accent op de versmelting van de kunsten, is er aandacht voor afzonderlijke ontwerpers, waaronder een aantal tot nu toe onbekende (vrouwelijke) kunstenaars. Verder is er aandacht voor specifieke motieven en details, voor de invloed van het ontwerponderwijs en de band met Den Haag, een belangrijk centrum van de art nouveau in Nederland.

Lange traditie

Het Gemeentemuseum heeft een lange traditie in het verzamelen en presenteren van de toegepaste kunsten rond 1900. In 1931 verwierf het museum al het vermaarde interieur dat sierkunstenaar Gerrit Willem Dijsselhof tussen 1895 en 1900 ontwierp voor de huidarts Willem van Hoorn. Architect Berlage hield in zijn museumontwerp rekening met deze kamer die dan ook al vanaf de opening in 1935 permanent deel uitmaakt van het museum. Ook het eerste grote retrospectief over de art nouveau in Nederland, Nieuwe Kunst rond 1900. De Nederlandse toegepaste kunst en architectuur van 1885 tot 1910 (1960) vond in het Gemeentemuseum plaats.

Bij de tentoonstelling verschijnt bij WBooks een tweetalige catalogus (Nederlands, Engels), met teksten van Jan de Bruijn, Frouke van Dijke en Madelief Hohé, conservatoren van het Gemeentemuseum (€24,95).